Sunteți pe pagina 1din 25

Ambassadeurs voor Oost-Nederland?

Advies over het versterken van de relatie tussen


alumni buiten de regio en de regionale economie
SER Overijssel en SER Gelderland adviseren de provincies op hoofdlijnen over onderwerpen die
sociaaleconomisch relevant zijn.

In SER Overijssel zijn vertegenwoordigd VNO-NCW Midden, MKB Nederland Midden, FNV
Vakcentrale en CNV. De Kamer van Koophandel Oost-Nederland,
LTO Noord en de Regionale Platforms Arbeidsmarkt in Overijssel zijn adviseur.

Postbus 10078
8000 GB Zwolle
t: 038 – 499 74 04
info@seroverijssel.nl
www.seroverijssel.nl

In SER Gelderland zijn vertegenwoordigd VNO-NCW Midden, MKB Nederland Midden, FNV
Vakcentrale, CNV en Vakcentrale MHP en de Kamers van Koophandel in Gelderland. LTO Noord is
adviseur.
Postbus 9292
6800 KZ Arnhem
t: 026 - 351 67 67
info@sergelderland.nl
www.sergelderland.nl

februari 2011

Dit advies is tot stand gekomen met medewerking van:


- Paul Bijleveld, lector Regionale Ontwikkeling, Saxion
- Erik Wierstra, lector Kennisinnovatief Ondernemerschap, Saxion
- Luc Oonk, student Saxion
- Robin Idzes, student Saxion

Foto voorpagina: Wageningen UR (University & Research centre)


Drukwerk: Van Eck & Oosterink, Dodewaard
Ambassadeurs voor Oost-Nederland?
Advies over het versterken van de relatie tussen alumni buiten de regio en de
regionale economie

Inhoudsopgave

1. Inleiding .............................................................................................................. 3
2. Hoger opgeleiden en de regionale economie ....................................................... 4
2.1 De uitdaging van demografische verandering en mondialisering .................... 4
2.2 Migratiecijfers alumni Oost-Nederland ........................................................... 5
3. Kansen voor ambassadeurschap .......................................................................... 8
3.1 Economische belang van vertrekkende alumni ............................................... 8
3.2 Afstudeeronderzoek alumni Oost-Nederland ................................................. 9
3.3 Bereidheid van alumni tot medewerking ....................................................... 11
4. Uitdagingen voor het opzetten van ambassadeurschap ...................................... 13
4.1. Privacy ........................................................................................................ 13
4.2. Schaal ......................................................................................................... 14
5. Visie hogescholen en universiteiten in Oost-Nederland ..................................... 15
6. Voorstel voor mogelijke acties ........................................................................... 17
7. Uitvoering ......................................................................................................... 20
2
1. Inleiding
De SER-Gelderland en SER-Overijssel hebben in augustus 2009 gezamenlijk een
advies uitgebracht over de ‘Gebiedsagenda Oost1’ en de rapportage ‘Oost-
Nederland maakt het2’. Een deel van het advies heeft betrekking op de binding van
hoger opgeleiden aan de regio3. De Gedeputeerden voor Economische Zaken van
Gelderland en Overijssel hebben op basis van het advies aangegeven, dat op een
aantal punten nadere concretisering nodig is om het onderwerp verder te brengen.
Eén van die punten had betrekking op het opzetten van een ambassadeursnetwerk
om afgestudeerden, die niet langer woonachtig en werkzaam zijn in Oost-
Nederland, aan de regio te binden.

De SER-Gelderland en SER-Overijssel hebben dit op zich genomen en de provincies


aangeboden dit verder te onderzoeken en een advies uit te brengen. Als start is een
verkenning van het thema uitgevoerd door twee studenten van Saxion in de vorm
van een afstudeeropdracht voor de SER-en4. De Saxion lectoren voor ´Regionale
Ontwikkeling´en ´Innovatief Ondernemerschap´ hebben daarna op basis van de
conclusies en aanbevelingen een discussiestuk geschreven. Het document diende
als basis voor een discussie met vertegenwoordigers van kennisinstellingen en het
bedrijfsleven. Dit document is aangevuld met de uitkomsten van deze discussie en
opgenomen in dit advies aan de colleges van Gedeputeerde Staten van Gelderland
en Overijssel. Het centrale thema is de binding met jonge hoger opgeleiden die al
dan niet tijdelijk Oost-Nederland verlaten. In paragrafen 2 en 3 van de deze nota
wordt kort de achterliggende problematiek geschetst en de kansen en uitdagingen
voor de regionale economie. Daarna worden in paragraaf 4 een aantal specifieke
dilemma´s besproken voor het benaderen en in contact blijven met alumni.
Paragraaf 5 verwoordt de reactie van de vertegenwoordigers van de universiteiten en
hogescholen in Overijssel en Gelderland. Een overzicht van de vertegenwoordigers is
opgenomen in bijlage 1. In de laatste paragrafen wordt een aantal mogelijke
concrete acties beschreven en de wijze waarop dit advies tot uitvoering kan worden
gebracht.

1 GA Oost! Contouren van de Gebiedsagenda Oost-Nederland in het kader van het MIRT,
Provincie Overijssel, Provincie Gelderland, Regio Twente, Stadsregio Arnhem-Nijmegen,
Arnhem/Zwolle, 2009.
2 Oost-Nederland maakt het, visie en programmalijnen, Provincie Gelderland en Provincie
Overijssel, Arnhem/Zwolle, 2009.
3 Advies inzake Oost Nederland maakt het en Gebiedsagenda Oost, SER Gelderland en SER
Overijssel, Arnhem/Zwolle, 2000.
4 Idzes & Oonk (2010), Alumni B’Oost, afstudeerproject naar de mogelijke bijdrage van
internationale alumni aan de regionale economie van Oost-Nederland, Saxion, Enschede.

3
2. Hoger opgeleiden en de regionale economie

2.1 De uitdaging van demografische verandering en mondialisering


Al decennialang wordt, vooral op Europees niveau, gestreefd naar een toename van
de arbeidsmobiliteit. Op macro-economisch niveau resulteert een toename van
mobiliteit tot een grotere flexibiliteit op de arbeidsmarkt en tot een meer efficiënte
benutting van individueel talent. Nationale en Europese programma´s proberen
daarom onder andere de mobiliteit van studenten en jonge onderzoekers te
vergroten. Hoger opgeleiden zijn in het algemeen mobieler dan lager en middelbaar
opgeleide werknemers. Op lokaal en regionaal niveau zijn er echter winnaars en
verliezers bij het aantrekken en behoud van talent. Er zijn twee ontwikkelingen,
waardoor de zorg en bij regionale bestuurders om het aantrekken en behoud van
hoger opgeleiden enorm is toegenomen. Ten eerste daalt in veel Nederlandse
regio´s door demografische verandering het relatieve aandeel van jonge mensen in
de bevolkingsopbouw. Het wegtrekken van jonge hoger opgeleiden kan dit proces
versterken. Er is daarbij een risico dat met name de meest getalenteerde mensen de
regio verlaten. De verwachting is dat door de blijvende toename van
arbeidsproduktiviteit en welvaartsniveau de arbeidsvraag naar middelbaar en hoger
opgeleiden blijft stijgen. Afhankelijk van de conjunctuur is de verwachting dat vroeg
of laat de vraag naar arbeid het aanbod zal overtreffen. Maar al ruim voor die tijd zal
de spanning op de arbeidsmarkt flink toenemen, met name voor hoger opgeleiden.
Zie onderstaande grafiek van het NICIS voor Twente.

340.000

330.000

320.000

310.000
Vraag
Aanbod
300.000

290.000

280.000

270.000
2008 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040

Vraag en aanbod naar arbeid


Nicis, 2009.

4
Het risico is dan dat bedrijven verhuizen of deelactiviteiten gaan verplaatsen buiten
de regio. Tijdens de laatste hoogconjunctuur tot de start van de kredietcrisis waren
er al grote knelpunten op de Oostnederlandse arbeidsmarkt. Een tweede
aandachtspunt is dat door de mondialisering en nieuwe opkomende wereldmarkten
Nederlandse regio´s gedwongen zijn om zich verder te ontwikkelen tot innovatieve
kennisregio´s om te kunnen blijven concurreren. Daarvoor is onder andere een
relatieve toename nodig van het aantal mensen dat goed kan functioneren in een
dynamische, kennisintensieve organisatie.

2.2 Migratiecijfers alumni Oost-Nederland


Er zijn veel regionale initiatieven gestart om de kennisonttrekking te stoppen, maar
een onderbouwing met cijfers over wegtrekkende afgestudeerde academici en HBO
studenten ontbrak lange tijd. Recentelijk zijn er meerdere studies verschenen over
de omvang van de arbeidsmobiliteit van jonge hoger opgeleiden tussen Nederlandse
regio´s. Daarmee kan een preciezer beeld worden gegeven van de situatie in Oost-
Nederland. Op pagina 5 zijn 2 tabellen opgenomen op basis van het onderzoek van
Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) aan de Universiteit
Maastricht5. Het ROA meet de binding tussen afgestudeerde academici en de
afstudeerprovincie op basis van hun geografische mobiliteit voor en na afstuderen.
De regionale eenheid zijn de provincies. Helaas waren er geen cijfers voor de
Radboud Universiteit waardoor niet de volledige informatie voor de Provincie
Gelderland beschikbaar is. Ongeveer 40% van de acdemici, die op hun 16de
levensjaar in Oost-Nederland woonden, gaat buiten de regio werken. Het algemene
Nederlandse patroon is dat alle Noordelijke (behalve Groningen), Oostelijke en
Zuidelijke provincies netto afgestudeerden leveren aan de Randstad. Veel HBO
studenten verlaten ook de studieregio, maar blijven dichter in de buurt. Ongeveer
85% van de alumni van Saxion blijft in Oost-Nederland. Uit onderzoek door I&O
onder alumni bij de Universiteit Twente blijkt het percentage vertrekkende alumni
nauwelijks verandert in de tijd6.

5 Cörvers, F. en G. Ramaekers (2010), De strijd om kenniswerkers tussen de provincies,


Economische Statistische Berichten, 95(4589), 438-441.
6 Alumni wonen overal (2006), I&O in opdracht van de gemeente Enschede, Enschede.

5
6
Alumni blijven of vetrekken vanzelfsprekend om uiteenlopende motieven. De
arbeidsmarkt is het belangrijkste motief voor vertrek, waarbij carrièreperspectief
vaak een belangrijker motief is dan de beschikbaarheid van banen. Daarbij speelt
mee dat de regio Oost-Nederland relatief weinig grote bedrijven en instellingen
heeft. In 2010 werden bijvoorbeeld Google en het Ministerie van Buitenlandse Zaken
onder pas afgestuurden gezien als de meest interessante werkgevers onder
Nederlandse studenten. Weinig alumni geven aan dat ze uit Oost-Nederland
vertrekken uit ontevredenheid over het leefklimaat in de regio. In het vakjargon
wordt dan gezegd dat er weinig ‘push’, maar vooral ‘pull’ factoren zijn, waarom
alumni de regio verlaten.

Redenen om te blijven hebben vaak betrekking op familiebanden en relaties. Deze


blijvende afgestudeerden zorgen voor kennisbehoud in de regio. Zij dragen het
minst bij aan de interregionale kennisuitwisseling, maar vormen vanuit regionaal
perspectief een groep die zonder universiteit in de provincie gemakkelijk verloren
zou kunnen gaan voor de regio. Om beleid en acties te definiëren voor het
bevorderen van de binding met hoger opgeleiden is het belangrijk om een
onderscheid te maken tussen drie groepen van alumni, namelijk de groep die graag
wil blijven, de groep die graag vertrekt en de groep, die het niet zoveel uitmaakt. In
Twente gaat het telkens om een derde van de studentenpopulatie. Voor elke groep
kunnen specifieke acties worden ontwikkeld door samenwerking van regionale
bedrijven, overheden en instellingen. In dit advies gaat het om acties gericht op de
derde groep. In het advies van beid SER-en naar aanleiding van het rapport ‘Oost-
Nederland Maakt het’ is daarover de volgende tekst opgenomen:
“…SER Overijssel en SER Gelderland willen hierbij ook benadrukken dat het van belang is
naast het “binnen de regio proberen te behouden” van de hoogopgeleiden, er in het kader
van deze thematiek ook aandacht dient te zijn voor het element van “binding op afstand”.
Eenmaal vertrokken kunnen mensen immers nog steeds van grote waarde zijn voor de
ontwikkeling van onze regio. Elementen als bestendige relaties, internationale netwerken en
“ambassadeurschap” (de gedragsintentie om de regio aan te bevelen) zijn van bewezen
waarde. Oost-Nederland kent daarnaast een hoog “terugkeer naar de roots”-gehalte: binnen
Nederland keren relatief veel mensen op latere leeftijd terug naar hun geboortegrond in
Oost-Nederland7”.

Toch wordt op dit moment echter in Oost-Nederland nauwelijks iets gedaan met
betrekking tot binding met de groep die na afstuderen de regio verlaat. In de
volgende paragraaf wordt uiteengezet, waarom juist acties voor deze groep een
belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de regionale economische ontwikkeling.

7
Advies inzake Oost Nederland maakt het en Gebiedsagenda Oost, SER Gelderland en SER
Overijssel, Arnhem/Zwolle, 2009.

7
3. Kansen voor ambassadeurschap

3.1 Economische belang van vertrekkende alumni


In de discussie over het behoud van hoger opgeleiden wordt het economisch belang
van de binding met vertrekkende alumni sterk onderschat. In veel internationale
publikaties wordt de betekenis van vetrekkende en soms terugkerende alumni voor
economische bedrijvigheid onderstreept. Een deel van de alumni keert terug en
neemt vaak nieuwe kennis, ervaring en contacten mee. Anna Lee Saxenian van de
Berkeley Universiteit toont in haar boek ´The new Argonauts’ aan dat de meeste
succesvolle elektronica- en ICT-bedrijven in Taiwan, Israel en India zijn opgezet
door terugkerende emigranten uit de Verenigde Staten8. In de kenniseconomie
komen immers steeds meer nieuwe economische activiteiten tot stand op basis van
open innovatie. Voor innovatie is de overdracht van kennis essentieel. Informele
netwerken spelen daarbij een belangrijke rol. Nabijheid is daarbij belangrijk, maar
ook kennisuitwisseling via internationale netwerken is noodzakelijk voor een
succesvolle regio. Vetrekkende alumni blijven vaak betrokken bij netwerken, handel
en investeringen. Volgens Oost NV is bij vestiging van afdelingen van buitenlandse
bedrijven in Oost-Nederland bijna altijd sprake van een al bestaande binding met de
regio. In het onderstaande kader worden een aantal cases in Oost-Nederland
beschreven.

Voorbeeld 1. Investering engineeringkantoor Huisman in Enschede

Huisman Equipment uit Schiedam is continue op zoek naar goede technici, want het
bedrijf blijft stevig doorgroeien. Twentse ingenieurs zijn tevens vertegenwoordigd
op het vijfhonderd man tellende Schiedamse hoofdkantoor. Toen één van hen
aankondigde terug te willen naar Oost-Nederland, besloot Huisman een kantoor te
openen in Enschede. “Twente, met de Universiteit Twente als ankerpunt, heeft veel
hoger opgeleide technici en dat opent een nieuwe markt van potentiële
werknemers”, verklaart Marco Broer, manager engineering bij Huisman. Het bedrijf
vestigde zich op het Business & Science Park in Enschede. Huisman verwacht einde
2010 te groeien naar ongeveer vijftien medewerkers. Het bedrijf werkt inmiddels
nauw samen met de universiteit en Saxion, want het wil stage- en afstudeerplekken
aanbieden. Broer: “We willen een interessante werkgever zijn, waarbij het kantoor in
Twente dezelfde ontwerpopdrachten uitvoert als dat in Schiedam.”

8 AnnaLee Saxenian (2006) The New Argonauts: Regional Advantage in a global economy,
Harvard University Press, Cambridge Mass.

8
Dit toont aan dat ook alumni, die niet terugkeren kunnen vanuit hun land of regio,
een interessante rol voor Oost-Nederland blijven vervullen. Wanneer mensen zijn
vertrokken uit de regio kunnen ze nog altijd van grote waarde zijn door bijvoorbeeld
internationale netwerken of ambassadeurschap, waarbij men de intentie heeft de
regio aan te bevelen.

Vooral alumni die alleen in Oost-Nederland hebben gestudeerd en vervolgens


terugkeren naar hun geboortestad buiten de regio zullen niet automatisch binding
hebben met Gelderland en Overijssel. Om in de toekomst het contact met deze
alumni niet te verliezen dient nog tijdens de studie de belangstelling voor
verschillende vormen van ambassadeurschap te worden gewekt. Voor het vergroten
van de binding met de alumni die de regio verlaten, kunnen juist de
kennisinstellingen een belangrijke rol vervullen, aangevuld door activiteiten of
ondersteuning vanuit het lokale en regionale bedrijfsleven

3.2 Afstudeeronderzoek alumni Oost-Nederland


In opdracht van de SER-EN hebben de Saxion studenten Luc Oonk en Robin Idzes
een afstudeeronderzoek gedaan naar de mogelijke bijdrage van internationale
alumni aan de regionale economie van Oost-Nederland. Onderzocht zijn
achterliggende beleidskaders, bijbehorende theorieën, het (internationale)
alumnibeleid van onderwijsinstellingen en een groep alumni door middel van een
enquête. Een aantal van de uitkomsten zijn gebruikt voor de opstelling van deze
discussienota. De volgende vragen lagen aan de basis van het onderzoek:

• Hoe en met welke instrumenten voeren de verschillende hogere


onderwijsinstellingen in Oost-Nederland momenteel hun alumnibeleid uit?
• Wat zijn (internationale) voorbeeld regio’s, zogenaamde ’best practices’,
aangaande alumnibeleid, en wat maakt deze zo succesvol?
• Hoe kunnen en willen hogere onderwijsinstellingen in Oost-Nederland het
alumnibeleid aanpassen zodat internationale contacten uit het alumninetwerk
tevens ingezet kunnen worden voor regionale belangen?
• Willen (internationale) alumni benaderd worden door hun onderwijsinstelling
en het bedrijfsleven uit de regio en welke rol zouden zij willen en kunnen
vervullen? (zo ja, op welke wijze?)
• Hoe ziet de uiteindelijke gewenste situatie aangaande de rol van
(internationale) alumni ten behoeve van de economie van Oost-Nederland
eruit en hoe is deze te bereiken?
• Wat kunnen de provincies Gelderland en Overijssel doen om gebruik te
maken van (internationale) alumni(netwerken) voor het versterken van de
economie in Oost-Nederland?

9
Om in kaart te brengen hoe het huidige alumnibeleid op de onderwijsinstellingen
eruit ziet en wordt uitgevoerd, zijn interviews gehouden met alle coördinatoren op
de hogescholen en universiteiten. Enkel Iselinge Hogeschool is niet bezocht. Hier
werd aangegeven dat er vanwege het relatief korte bestaan van de hogeschool nog
nauwelijks sprake was van alumnibeleid. Vanwege het bijzondere internationale
karakter is een apart gesprek gevoerd met het ITC, dat sinds kort een onderdeel is
geworden van de Universiteit Twente. De volgende onderwijsinstellingen zijn
geïnterviewd:
• ArtEZ, Arnhem
• Christelijke Hogeschool Ede
• Hogeschool Edith Stein
• Hogeschool Tio
• Hogeschool Van Hall Larenstein
• Iselinge Hogeschool
• Christelijke Hogeschool Windesheim
• Hogeschool Arnhem Nijmegen
• Saxion
• Radboud Universiteit
• Universiteit Twente, inclusief ITC
• Wageningen University

Centraal stond de huidige gang van zaken en eventuele verbeterpunten binnen het
beleid. Daarnaast is geïnventariseerd of er een eventuele rol voor de internationale
alumni is weggelegd, met betrekking tot de economie in de regio. Tevens is een
eventuele rol van de provincies hierin besproken.

Uit de gesprekken komt naar voren dat kleinere onderwijsinstellingen en


specialistische hogescholen nog vrijwel niet hebben nagedacht over de
mogelijkheden die alumni kunnen hebben ter verbetering van de economie in de
regio. Er bestaan binnen deze onderwijsinstellingen vaak nog geringe banden met
het bedrijfsleven. In veel gevallen gaat het dan om contacten binnen de branche
waarbinnen men opleidt. Er moet eerst nog een alumnibeleid voor de eigen
instelling worden ontwikkeld, voordat meegewerkt kan worden aan een regionale
aanpak.

Grotere hogescholen en universiteiten vinden het over het algemeen zeer


interessant om contacten te leggen tussen alumni en regionale bedrijven, maar
houden daarbij voornamelijk het belang van de alumni voor ogen. Aangegeven
wordt wel dat contacten bij voorkeur gelegd moeten worden wanneer de potentiële

10
alumni nog aanwezig zijn in de regio. De alumni officers geven aan dat eerst in
kaart moet worden gebracht welke bedrijven behoefte hebben aan contacten en om
welke contacten het moet gaan. Op die manier kunnen specifieke contacten worden
gelegd. Organisaties kunnen zelf open dagen en rondleidingen organiseren voor
studenten die vermoedelijk buiten de regio gaan werken en wonen. Dit zou al vanaf
het eerste tot het laatste jaar moeten gebeuren zodat er een band kan worden
opgebouwd. Dit kan, net als het sponsoren, heel specifiek gebeuren door als
bedrijf(-stak) je te richten op een alumnivereniging met leden van een bepaald land
of een bepaalde studierichting.

Zeer interessante doelgroepen zijn de buitenlandse alumni die terugkeren en


Nederlandse alumni, die in het buitenland gaan werken. Van de geregistreerde
alumni wonen ongeveer 80.000 in het buitenland. Internationale bijeenkomsten van
alumnikringen kunnen worden gebruikt ten behoeve van de economie in de regio.
Het bedrijfsleven als mede de provincie kan hierin ook een financiële rol spelen. Wel
geven de universiteiten hierbij aan dat het absoluut geen commerciële beurs mag
worden.

Het merendeel van de alumnicoördinatoren ziet het belang van de alumni voor de
eigen onderwijsinstelling. Deze alumnicoördinatoren zien dikwijls minder het belang
van het alumninetwerk voor de regionale economie en vice versa. Maar, dat is ook
geen onderdeel van hun functie. Het is ook binnen de instelling niet als prioriteit
geformuleerd. Het thema van regionale samenwerking en ontwikkeling is meer een
aandachtspunt voor leden van het College/Raad van Bestuur. De
alumnicoördinatoren geven bijna allemaal aan dat er te weinig prioriteit wordt
gegeven aan het alumnibeleid. Dit terwijl regionale economische ontwikkeling vaak
wel op de agenda staat van schooldirecties. Het besef dient te ontstaan dat het
hebben van een alumnibeleid niet alleen interessant is voor de onderwijsinstelling,
maar ook voor economische doeleinden.

3.3 Bereidheid van alumni tot medewerking

In het bovengenoemde afstudeeronderzoek is ook gekeken naar de interesse van de


alumni om zelf betrokken te worden. Vanwege privacy konden de alumni niet
benaderd worden vanuit de databases van de kennisinstellingen. De studenten
hebben daarom zelf contact gezocht met alumni op basis van sociale netwerken als
LinkedIn en Facebook. Uiteindelijk hebben ze met 48 alumni een interview kunnen
houden. De omvang van de steekproef was nog niet voldoende voor definitieve
conclusies en een groter onderzoek moet nog plaatsvinden. Toch geven de
uitkomsten al een aardig beeld van de mening van de alumni.

11
Een groot deel van de geïnterviewde alumni (27) heeft geen contact meer met de
onderwijsinstelling waaraan ze gestudeerd hebben; 31 respondenten hadden nog
altijd contact met voormalige medestudenten. Van de 18 respondenten die nog
altijd contact onderhouden met de onderwijsinstelling, geven er 10 aan dat dit
contact door middel van e-mail gebeurt, terwijl 8 personen binnen deze relatie
gebruik maken van internetnetwerken. Het contact vindt in de meeste gevallen een
enkele keer per jaar plaats. Het merendeel van de respondenten geeft aan dat ze
blijven contact belangrijk of zeer belangrijk vinden, maar dat ze nooit benaderd te
zijn door hun voormalige onderwijsinstelling. Slechts 4 alumni gaven aan dat
afstand een te grote drempel is voor regelmatig contact. Alumni die wel door hun
kennisinstelling zijn benaderd, geven in de meeste gevallen aan dit interessant of
nuttig te vinden. Hier ligt dus een nog niet benutte kans. Veel alumni willen dus best
‘iets’ doen maar worden niet (juist) benaderd. Van deze groep van 15 gaf er 1 geen
antwoord, zijn er 8 alumni ingegaan op de benadering; 6 personen hebben dit niet
gedaan met als voornaamste redenen het niet interessant te vinden en de te grote
afstand. De ideale manier van benadering is voor de meeste via een e-mailbericht.

In totaal hebben er 35 alumni die niet woonachtig zijn in Oost-Nederland


gereageerd op de vragenlijst. Hiervan zijn er 21 bereid een rol te vervullen voor de
regio waar ze een studie hebben gevolgd. Redenen die worden geven zijn de
verbondenheid met de regio en het feit dat de alumni er tijdens de studie een leuke
tijd hebben gehad. Activiteiten die deze mogelijke ambassadeurs eventueel zouden
willen verrichten zijn het geven van gastcolleges (eventueel op afstand), fungeren
als gids bij een bezoek van een bedrijf uit Oost-Nederland en het leggen van
contact tussen verschillende ondernemingen in de afzonderlijke regio’s. In kader 2
wordt als voorbeeld een enthousiaste potentiële ambassadeur in Zuid-Afrika
gegeven.

Voorbeeld 2. Alumnus als ambassadeur in Zuid-Afrika

Ruim 12 jaar geleden heeft Filip Taylor Parkins zich gevestigd in Zuid-Afrika. Hij is
een alumnus van de Universiteit Twente en is sinds 1997 woonachtig in Zuid-
Afrika. Sindsdien is hij bezig met het opzetten van een officieel
uitwisselingsprogramma tussen de UT en de universiteit van Witwatersrand.
Aangezien in Zuid-Afrika eveneens sprake is van een grote braindrain zijn er
talloze plaatsen op de arbeidsmarkt beschikbaar voor hoogopgeleiden. Parkins
probeert de randvoorwaarden voor studenten van de UT zo gunstig mogelijk te
maken, om bijvoorbeeld een stage of afstudeeropdracht uit te voeren in
Witwatersrand. Daarnaast zet hij zich in om dergelijke studenten te werven

12
Geconcludeerd kan worden dat het merendeel van de alumni die niet in Oost-
Nederland wonen bereid is om toch nog bij te dragen aan de regionale economie.
Dit biedt goede aanknopingspunten om tot een ambassadeursnetwerk te komen.

Op basis van hun onderzoek en interviews geven Luc Oonk en Robin Idzes de
volgende opsomming van het belang van ambassadeurs voor Oost-Nederland:
• het levert een bovenregionaal of zelfs internationaal netwerk op, niet alleen
door het contact met de ambassadeur, maar ook door inbreng van zijn/haar
netwerk;
• de sterke en unieke punten van Oost-Nederland kunnen goed worden
overgebracht door mensen die er hebben gewoond, gewerkt en/of
gestudeerd;
• intermediaire instellingen als Oost NV zouden ambassadeurs kunnen
gebruiken voor het binnenhalen van bedrijven om een vestiging in Oost-
Nederland te openen;
• het verloren gaan van kennis wordt beperkt, aangezien door middel van het
contact de expertise alsnog kan worden ingeschakeld;
• alumni een verbindende schakel blijven tussen onderwijsinstellingen en
bedrijfsleven;
• alumni buiten Oost-Nederland een wervende rol kunnen vervullen voor zowel
onderwijsinstellingen als het verspreiden van vacatures uit de regio;
• alumni een informerende en/of adviserende rol kunnen vervullen omtrent het
waarnemen en doorspelen van trends en (nieuwe) markten aangaande zijn
vestigingsregio aan de regio Oost-Nederland;
• alumni als matchmaker kunnen optreden om bedrijven, onderwijsinstellingen
en/of overheidsinstanties uit de vestigingsregio in contact te brengen met
geïnteresseerden uit Oost-Nederland;
• alumni kunnen fungeren als gids, tolk etc. bij bezoeken van een delegatie uit
Oost-Nederland aan de vestigingsregio van de alumnus;
• het de terugkeer van hoogopgeleiden bevordert indien er contact wordt
onderhouden en men weet wat er zich in de regio afspeelt en mogelijk is.

4. Uitdagingen voor het opzetten van ambassadeurschap

4.1. Privacy
Het inzetten van het alumnibeleid voor nieuwe doeleinden werpt echter ook
mogelijke barrières op voor de kennisinstellingen. Zoals het, wegens de privacywet,
niet beschikbaar mogen stellen van persoonsgegevens. Bij inschrijving in de alumni
databases van kennisinstellingen wordt toegezegd dat de namen niet worden

13
doorgegeven aan derden. Het is vanzelfsprekend dat er geen toegang mogelijk is
voor commerciële doeleinden. Ook voor onderzoek gelden strenge beperkingen.
Voor het afstudeeronderzoek van Luc en Robin mocht in de meeste gevallen geen
gebruik gemaakt worden van de databases voor het versturen van enquêtes. In dat
geval kan alleen de betrokken instelling het initiatief nemen tot een betere binding
met vetrekkende alumni. De vraag is echter of de bescherming van privacy hier te
zwaar en te generiek wordt benaderd. Door het gebruik van internet en sociale
media heeft de huidige jonge generatie een andere behoefte aan privacy dan
eerdere generaties. Uit het onderzoek blijkt immers dat veel alumni graag
informatie blijven ontvangen vanuit de regio van herkomst of zelfs als
contactpersoon willen fungeren voor bedrijven en instellingen. Een oplossing voor
het dilemma is wellicht om bij de inschrijving als alumnus/alumna de wensen voor
privacy te differentiëren op basis van een vragenlijst. Dan wordt alleen aan die
mensen informatie gestuurd, die daar vooraf toestemming voor gegeven hebben.

4.2. Schaal
Een tweede aandachtspunt bij het opzetten van ambassadeursnetwerk in Oost-
Nederland is schaal. In het kader van het afstudeerproject is onderstaande tabel
gemaakt met feiten en cijfers over alumni.

Overzicht feiten en cijfers


Alumni in buitenland
Alumni (database)
Studenten (2010)

Actief

Onderwijsinstelling
ArtEZ 3.000 1.200 200 90
Christelijke Hogeschool Ede 4.000 4.500 ? ?
Hogeschool Edith Stein 1.100 ? ? 20%
Hogeschool Tio 90 150 75
Hogeschool Van Hall Larenstein 3.800 13.000 3.500 ?
ITC Enschede 2.000 20.000 ? 20.000
Christelijke Hogeschool Windesheim 17.000 ? ? ?
Hogeschool Arnhem Nijmegen 26.000 30.000 ? 11.000
Saxion 21.000 1.400 200 ?
Radboud Universiteit 18.000 100.000 40.000 6.000
Universiteit Twente 8.500 27.000 ? 20.000
Wageningen University 5.700 35.000 5.000 12.000
Totaal 110.190 232.250 48.900 69.165

14
Er zijn totaal 110.190 studenten ingeschreven aan het HBO en WO in Oost-
Nederland. Tussen een zesde en zevende van dit aantal haalt jaarlijks het diploma.
Dat zijn ongeveer 17.000 studenten, waarvan gemiddeld een 38% na de opleiding
Oost-Nederland verlaat. Bij de kennisinstellingen staan gezamenlijk 232.250
studenten geregistreerd als alumnus, waarvan ongeveer 30% werkt in het
buitenland. Buitenlandse studenten hebben een grotere bereidheid om zich te
registreren als alumnus. Deze aantallen bieden dus een uitstekende kans voor het
opbouwen van een ambassadeursnetwerk. Tegelijkertijd is de omvang ook de
uitdaging. Centrale regie en beheer van een regionale database is ondoenlijk en
waarschijnlijk onwenselijk. Indien de regionale maatschappelijke partners een
ambassadeursnetwerk willen starten dan zal op slimme wijze informatie moeten
worden gedeeld en acties worden gestart voor gerichte doelgroepen binnen de
verschillende databases.

5. Visie hogescholen en universiteiten in Oost-Nederland

De strategie om alumni nadrukkelijker te betrekken bij de ontwikkeling van de


regionale economie is besproken met vertegenwoordigers van Universiteiten en
Hogescholen in Oost-Nederland op bestuurlijk niveau.9 Er bestaat ruim draagvlak
voor de strategie waarbij vanuit het belang van de regionale economie een beroep te
doen op alumni die de regio hebben verlaten. Anderzijds zien opleidingsinstituten
het niet als taak om alumni aan de regio te binden. Een aantal instituten geeft zelfs
nadrukkelijk aan dat het doel van de opleiding juist is om studenten gereed te
maken voor een functie op de internationale markt. Alumni die een vooraanstaande
positie bekleden in het buitenland worden over het algemeen gezien als een
resultaat van het eigen succes.
De opleidingsinstituten staan positief ten opzichte van acties waarbij alumni buiten
de regio een rol vervullen voor de regionale economie. Nu reeds vinden diverse
activiteiten plaats die de binding tussen regiobaal bedrijfsleven en de instelling
moeten versterken. Ook de huidige activiteiten gericht op alumni van met name de
universiteiten in Twente, Wageningen en Nijmegen bieden veel kansen om deze met
beperkte aanpassingen uit te bouwen tot activiteiten, die de relatie tussen alumni en
de regionale economie kunnen versterken.
Universiteiten en Hogescholen zijn wel unaniem van mening dat de activiteiten
dienen te worden opgezet rondom individuele studierichtingen, opleidingen of
academies en eventueel rond voor dit thema kansrijke economische clusters zoals
Food, Health, Sport, Mode, Energie, Chemie, etc. Het beeld is dat alumni primair een

9
In bijlage 1 is een overzicht van de gesprekpartners opgenomen.

15
binding hebben met het vakgebied, waarin ze zijn afgestudeerd, secundair met de
stad en in de laatste plaats met de regio. Daarbij zal de regio zich beperken tot de
directe omgeving van de universiteit of hogeschool en wordt de provincie of Oost-
Nederland niet herkend als de locatie waar men heeft gestudeerd. Wel liggen er
kansen voor bedrijven uit heel Oost-Nederland om aansluiting te vinden bij clusters,
of studierichtingen in hun eigen vakgebied. Verschillende opleidingen van
universiteiten en hogescholen binnen het zelfde vakgebied kunnen ook in één regio
hun activiteiten gericht op het bij elkaar brengen van alumni en bedrijfsleven
bundelen.
De kansen voor succes van de strategie verschillen sterk per opleiding. Sommige
opleidingen hebben zo’n sterke binding met een specifieke sector, bijvoorbeeld
automotive, dat de binding tussen bedrijfsleven, alumni en opleiding nu al zeer
sterk is. Andere opleidingen, zoals bedrijfskunde en economie hebben nauwelijks
binding met individuele sectoren. Het leggen van relaties met individuele bedrijven
is dan lastiger.
De relatie tussen alumni en de regionale economie kan alleen structureel worden
versterkt als deze strategie onderdeel wordt van activiteiten die de primaire
belangen van alumni en onderwijsinstellingen dienen. Voor onderwijsinstellingen is
alumnibeleid van primair belang voor het promoten van de instelling bij
toekomstige studenten en voor het actueel houden van het onderwijsprogramma,
zodat de opleiding goed aansluit bij de arbeidsmarkt. Ook is alumnibeleid wenselijk
om een bijdrage te kunnen leveren aan het op peil houden van het kennisniveau van
alumni. Voor alumni is het van belang om contact te onderhouden met vakgenoten
en is er een sterke binding vanuit emotionele beleving.
Investeren in de relatie tussen alumni en de regionale economie moet niet alleen
zijn gericht op de huidige alumni, maar vooral ook op de huidige studenten. Door
studenten tijdens hun opleiding meer in contact te brengen met het regionaal
bedrijfsleven wordt de basis gelegd voor de toekomstige relatie tussen alumni en de
regionale economie. Veel activiteiten van universiteiten en hogescholen zoals
Kennispoort, Businesscafé, Gelderland Onderneemt (GO), Science to Business Café,
HAN Smart Business Center (HAN SBC) dragen daar nu al aan bij.
Specifieke kansen lijken er te zijn voor de opleidingen die zijn gericht op
buitenlandse studenten die gedurende korte tijd in Nederland studeren en op de
grote groep studenten uit Duitsland die in Oost-Nederland studeren. Ten aanzien
van laatstgenoemden is Oost-Nederland uniek en biedt het kansen voor bedrijven
die gericht zijn op de handel met Duitsland.

16
6. Voorstel voor mogelijke acties

Naar aanleiding van de analyse volgt hier een indeling van mogelijke acties om de
binding met vetrekkende alumni te vergroten. De concrete acties moeten later
worden ingevuld op basis van de ideeën en suggesties die de kennisinstellingen en
vertegenwoordigers van het bedrijfsleven naar voren brengen. Ter inspiratie wordt
in kader 3 de case beschreven van het ambassadeursproject voor Food Valley.

Voorbeeld 3. Ambassadeursproject Food Valley

De dringende behoefte aan hooggekwalificeerd personeel in de Nederlandse


voedselsector houdt ook in tijden van crisis aan. De stichting Food Valley,
arbeidsmarktintermediair Nutri-akt en Wageningen Universiteit bieden
ondernemers de oplossing op maat: het Food Valley Ambassador Program matcht
de beste internationale masterstudenten aan multinationale foodbedrijven.
Ondernemer en student krijgen tijdens een stage van een jaar de gelegenheid om
een duurzame relatie op te bouwen en de onderlinge samenwerking te verlengen.
Doel is dat de stage uiteindelijk de start is van een carrière bij de deelnemende
bedrijven in Nederland of in het land van herkomst. Het Food Valley Ambassador
Program stelt 20 beurzen beschikbaar om toptalent naar Nederland te halen en
neemt de werving, matching en huisvesting volledig voor haar rekening. De Food
Valley Ambassadors worden naast hun stage getraind om de juiste vaardigheden
verder te ontwikkelen om de kracht van het Food Valley cluster ook aan anderen
over te brengen. Op deze manier kunnen zij bedrijven en universiteiten op de
hoogte brengen van de kansen in de Food Valley regio en ondersteuning bieden bij
het aantrekken van buitenlandse studenten en investeerders, vanuit Nederland of in
het land van herkomst. Bij een succesvolle voortzetting van het initiatief zal een
waardevol netwerk ontstaan van oud studenten: een internationaal Food Valley
Ambassador Network. Het project wordt ondersteund vanuit het programma
‘Pieken in de Delta Oost-Nederland’ door de Provincie Gelderland en het Ministerie
van Economische Zaken.

Voor een succesvolle aanpak zijn twee vormen van actie nodig. Ten eerste zijn het
acties voor bewustwording, het ontwikkelen van een gezamenlijke strategie en
uitwisseling van informatie. Zonder gezamenlijke visie en strategie is er een groot
risico van een waslijst van onsamenhangende en versnipperde acties. Daarnaast
moet direct gestart worden met concrete gezamenlijke initiatieven en projecten. Er
moet immers door ‘trial and error’ nog veel inzicht worden opgebouwd, hoe alumni
buiten de regio het beste kunnen worden benaderd. De centrale vraag is niet alleen
het ‘hoe’, maar vooral ook ‘wie’ de activiteiten aanzwengelt, coördineert en uitvoert?

17
Kunnen en willen de betrokken provincies al dan niet tijdelijk een voortrekkersrol op
dit vlak vervullen. Hieronder volgt een indeling van acties, waarbij met name ook de
overheden een actieve rol kunnen vervullen:

1. Bewustwording en agendering
Er is in de regio nog weinig aandacht voor de betekenis van de vertrekkende alumni
uit de regio. Het huidige beleid richt zich vooral op het aantrekken en behouden van
hoger opgeleiden in de regio. Veel organisaties zijn zich nog niet voldoende bewust
van de rol, die zij daarin kunnen vervullen. De provincies Overijssel en Gelderland
kunnen een belangrijke rol spelen door het vaststellen van een programma. Dit
advies biedt daarvoor voldoende inhoudelijke basis. Het bedrijfsleven
kennisinstellingen en individuele alumni kunnen worden gevraagd binnen het
programma projecten te initiëren.

2. Uitwisseling van best practice


Binnen het programma dient ruimte te zijn voor het verzamelen en uitwisselen van
best practice. Veel organisaties organiseren al activiteiten op individuele basis, maar
er is onderling weinig over bekend. Er worden daarom weinig activiteiten gebundeld.
Er is bestaat een landelijk netwerk van alumni officers van universiteiten, maar op
het niveau van Oost-Nederland vindt geen overleg plaats over dit thema tussen
hogescholen en universiteiten. De provincies kunnen door het ondersteunen van
projecten het overleg en de ontwikkeling van een user group/website/database voor
de betrokken experts bevorderen.

3. Capacity building
Uit het onderzoek blijkt dat vooral de kleinere HBO-instellingen niet in staat zijn om
capaciteit, middelen en aandacht vrij te maken voor het opzetten van een
alumnibeleid. De provincies kunnen tijdelijk een extra impuls geven door deze
instellingen te ondersteunen bij het opzetten van een alumninetwerk en de
bijbehorende activiteiten. In een aantal situaties kunnen ook de andere
kennisinstellingen een extra impuls gebruiken, bijvoorbeeld bij de organisatie van
alumni activiteiten met een bovenregionale uitstraling, waarbij het regionaal
bedrijfsleven wordt betrokken.

4. Sponsoring van activiteiten


Bij veel activiteiten in de regio voor alumni wordt een beroep gedaan op sponsors.
Waarschijnlijk worden de provincies op individuele basis al regelmatig voor
sponsoring benaderd. Voor activiteiten met internationale betekenis, waarbij
bijvoorbeeld alumni die gevestigd zijn in het buitenland bij elkaar worden gebracht
en of in contact worden gebracht met het regionale bedrijfsleven zouden de

18
provincies op een meer structurele basis een budget ter beschikking kunnen stellen,
of de activiteiten op andere wijze ondersteunen (bijvoorbeeld met publiciteit). Een
netwerk van ambassadeurs (zie hieronder) kan ook een de publiciteit rond de
evenementen ondersteunen.

5. Ontwikkeling van promotiemateriaal


De Provincies kunnen ook een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van gezamenlijk
promotiemateriaal, dat toegespitst is op de doelgroep van alumni. Belangrijk is dat
regionale informatie up to date is en regelmatig wordt vernieuwd. Te denken valt
ook in een gezamenlijk magazine dat jaarlijks verspreid kan worden onder alle
Oost-Nederlandse alumni en de alumni op de hoogte houdt van nieuwe
ontwikkelingen. Daarnaast kunnen bijdrages/advertenties worden opgenomen in
bestaande magazines voor alumni. Hier ligt mogelijk een belangrijke rol voor Oost
NV die in opdracht van beide provincies dit ten uitvoer kan brengen.
Studenten en alumni kunnen wellicht met een prijs worden aangemoedigd filmpjes
te maken op youtube over hun band met de regio.

6. Het benoemen van regionale ambassadeurs


De kern van dit voorstel is de ontwikkeling van een netwerk van ambassadeurs.
Eigenlijk moeten alle studenten als ‘ambassadeur’ de regio verlaten. Uit onderzoek
blijkt dat de meeste alumni vertrekken met een positief beeld van de stad en de
regio en dat best willen uitdragen. Toch is het voor de uitstraling van de regio om
het ambassadeurschap een officieel tintje te geven. Een suggestie is dat de
kennisinstellingen met middelen van de provincies (jonge) alumni tijdelijk de functie
van regio ambassadeur geven, zoals ambassadeurs van organisaties voor het goede
doel. De benoemde ambassadeurs krijgen een basisbudget voor reizen en
representatie. Het initiatief van de stichting FoodValley zou naar andere clusters
kunnen worden gekopieerd. Vanzelfsprekend zijn er meerdere vormen, waarin
ambassadeurschap ingevuld kan worden. Eventueel kan de selectie van jonge alumni
in navolging van programma’s als Idols en X-factor plaatsvinden op basis van een
wedstrijd op de regionale televisie.

7. Het opzetten van een internationaal netwerk


Ongeveer 30% van de geregistreerde alumni is woonachtig in het buitenland. Het
benaderen van deze doelgroep geeft extra kansen voor de regionale economie,
maar uitdagingen om ze te binden. De globalisering van de economie vraagt steeds
meer om een heldere positionering van een regio in de internationale
netwerkeconomie. Voorts is er een aangetoond verband tussen internationalisering,
innovatie en groei van het MKB. Een internationaal netwerk van alumni van
ambassadeurs en contactpersonen kan daarbij een belangrijke rol spelen. Daarvoor

19
moeten met behulp van de structuren die beschikbaar zijn bij de kennisinstellingen
de alumni worden benaderd, die daarbij een rol willen spelen, of een carrière
hebben opgebouwd. Een voorbeeld is de vorige Minister van Wetenschap en Tech-
nologie van China die alumnus is van het ITC. Voor het onderhouden van dergelijke
netwerken kan wellicht worden samengewerkt met intermediaire organisaties als
Oost NV, Kamer van Koophandel en WTC. In overleg met de maatschappelijke
partners wordt eerst een beperkt aantal landen geselecteerd. Beide provincies
hebben bijvoorbeeld samenwerkingsverbanden met Chinese regio’s en steden.

7. Uitvoering

De genoemde acties versterken elkaar en zijn het meest effectief in een samen-
hangende aanpak. Het kost waarschijnlijk meerdere jaren, voordat een netwerk van
alumni die buiten de regio wonen, succesvol kan opereren en een bijdrage leveren
aan de regionale economie. Dat pleit voor een meerjarig programma met een
budget voor provinciale co-financiering voor bovengenoemde acties. Het program-
ma moet gezamenlijk worden gedragen en uitgevoerd door overheid, kennis-
instellingen en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Het programma zal niet
alleen de binding met de vertrokken alumni vergroten. Het zal ook het signaal geven
dat internationale mobiliteit zowel positief is voor jong talent als voor Oost-
Nederland.
Voor de provincies Overijssel en Gelderland biedt dit thema een kans om invulling te
geven aan het bestaande economisch beleid van Oost-Nederland dat gericht is op
het ontwikkelen van een sterke kenniseconomie. Ook kan op deze wijze worden
bijgedragen aan het versterken van de relatie tussen overheid, bedrijfsleven en
onderwijsinstellingen. Sociale partners verwachten van de provincies dat zij concreet
invulling geven aan dit thema in hun rol van initiator en katalysator. Door het
initiëren van een programma “Alumni en regionale economie” kan met beperkte
middelen gedurende een periode van enkele jaren een impuls worden gegeven aan
dit thema. De uitvoering zal moeten geschieden door de individuele onderwijs-
instellingen, waarvan een aantal slechts behoeft te worden gestimuleerd binnen
bestaande activiteiten invulling te geven aan dit thema. Voor de andere instellingen,
waar het alumnibeleid nog in de kinderschoenen staat, kan dit programma de aan-
leiding zijn nieuwe activiteiten te ontwikkelen gericht op alumni, waarbij vanaf
aanvang de focus kan worden gericht op de verbinding met de regionale economie.
Door de uitvoering van dit programma te laten bij de onderwijsinstellingen kan de
personele inzet van de provincies worden beperkt. Voor zover bij provincies
mankracht ontbreekt voor de uitvoering van dit programma kan mogelijk een
beroep worden gedaan op de expertise van Oost NV.

20
Bijlage 1

Gesprekspartners Hogescholen en Universiteiten in Oost-Nederland

• Mevrouw E. van Rijssen, wnd directeur Marketing en Communicatie


Windesheim, Zwolle,
• De heer H. Brouwer, hoofd afdeling Marketing en Communicatie,
Hogeschool Arnhem - Nijmegen,
• De heer A. Groen, directeur Corporate Education & Research WUR/Van Hall
Larenstein, Wageningen,
• de heer A. H. Flierman, voorzitter Raad van Bestuur Universiteit Twente,
Enschede,
• Mevrouw C.M. van den Heuvel, directeur Marketing en Communicatie,
Radboud Universiteit Nijmegen,
• De heer R. Jorna, directeur Saxion Hospitality Business School Enschede,
• Mevrouw A. Westerink, hoofd opleidingsbureau Mens en organisatie,
Christelijke Hogeschool Ede.

21

S-ar putea să vă placă și